Experimenteren met kant

Kant is een weefsel ontstaan door het verbinden van draden volgens een ritmisch patroon van kruisen en wringen. 

Kantklossen is een traag medium. Het duurt lang voordat je een kantje af hebt. Je hebt om te klossen een kantkussen, draden, een patroon en klosjes met garen nodig. De klosjes zijn houten gereedschappen met een topstukje waar je draad omheen wikkelt en een bolletje aan de onderkant om ze tussen je vingers vast te houden. Er is veel voorbereidingstijd nodig. Afhankelijk van het ontwerp kan je een bestaand patroon gebruiken of je eigen patroon tekenen. Dit bepaalt welke kanttechniek en draden je zult gebruiken. Het patroon wordt op het kantkussen gespeld en de klossen worden opgewonden met de gekozen garen. 

Bij het kantklossen werk je met drie basisslagen: de linnenslag, de halve slag en de gewrongen slag. Deze worden gemaakt met vier klosjes en vier draden en vormen de basis voor elk kantwerk. De linnenslagen omvatten kruisen, waarbij de tweede draad over de derde wordt gelegd, en wringen, waarbij de tweede draad over de eerste gaat terwijl de vierde over de derde gaat. De halve slag is kruisen en wringen. De gewrongen slag is, kruisen, wringen, kruisen, wringen. 

Tralies in kantklossen verwijzen naar de onderlinge verbinding van draden om een rasterachtig patroon of grond te creëren in het kantwerk. Het kan gevarieerd worden in afstand tussen de draden, afhankelijk van het gewenste resultaat en de specifieke kantsoort. Bijvoorbeeld, eenvoudige tralies worden vaak gemaakt met een halve slagspeld en worden gekenmerkt door een schuine patroon. Elke kantsoort kan zijn eigen unieke tralies hebben, aangepast aan de gewenste stijl en textuur van het kantwerk.

Oude kanttechnieken zoals Vlaanderse, Chantilly, Binche en Brugs bloemwerk worden gecombineerd met nieuwe materialen en uitdrukkingsvormen. De Vlaanderse kant is een fijne kantsoort met doorlopende draden. De motieven zijn meestal ontleend aan de natuur. Deze zijn dicht gewerkt met linnenslagen en omringd met een sierdraad. Alles wordt opgevuld met een Vlaanderse tralie.
Bijkomende versieringen zijn de grote en kleine sneeuwvlokken, bolletjes,... . Chantilly is een fijne kantsoort met doorlopende draden. Het is ontstaan in de 18de eeuw in de streek van Chantilly bij Parijs. Er werd meestal geklost met zwarte zijde. Als tralie wordt de Rijselse tralie gebruikt. Binche is een fijne kantsoort met doorlopende draden. Het bestaat uit veel sneeuwvlokken. Brugs Bloemwerk is een kantsoort met afgeknoopte delen. De tekeningen bestaan uit bloemen, blaadjes, ranken,… Nieuwe materialen die gebruikt kunnen worden zijn wol, bamboegaren, synthetische of dikkere garens.… 

Ik geef zowel klassieke als hedendaagse kant aan de Stedelijke Academie te Brugge. Het accent ligt wel op het hedendaagse aspect, creatiever met meer kleuren. Al jong raakte ik gepassioneerd door kantklossen. Ik ontwikkelde mijn technische vaardigheden en beperkte me niet tot de klassieke benadering, maar verkende eigen structuren en ontwerpen. Bovendien streef ik ernaar kantklossen te integreren in moderne kunstinstallaties en interactieve projecten. Voor mij is kantklossen meer dan alleen decoratie of versiersel. Het is een beeldende uitdrukkingsmiddel. Het is een textuur, een uitdrukking, en een passie die ik blijf verkennen en vernieuwen en hou ervan te experimenteren met kanttechnieken.

Kunstenaar, ontwerper en vakman

Vanuit de traditie evolueerde ik naar experimenteren met kant. De reeks “IngeKAN’T” is work in progress. De kantweefsels worden telkens in een andere ruimte geplaatst. Waar het tentoongesteld wordt kan variëren van een ingang van een kapel, tussen 2 pilaren of als een wandobject aan de muur of het wordt een installatie waar de toeschouwer in kan wandelen. Zo krijgt men een ander ruimtegevoel of is er een andere benadering om het weefsel te bekijken. Kortom, met IngeKAN’T wordt kant vanuit een originele invalshoek in een actueel daglicht geplaatst. 

Daarnaast is het project “KAN’Tbal’, waarbij ik kant toevoeg aan de oppervlaktestructuur van porselein en keramiek. Het weefsel wordt verbrand, omdat het in de porselein blijft zitten, terwijl het gebakken wordt. Zo laat het verbrande weefsel een blijvend spoor van het kantpatroon na op het porselein of keramiek. Het zachte kantwerk wordt vereeuwigd in de harde, weliswaar breekbare keramiek.

Amoebe - materiaal: papierporselein en papiergaren | © Pieter Wyseur