Beugelen in Noord-Limburg
Het ontstaan van het beugelen
Lang geleden moesten de ingangspoorten van ommuurde steden bewaakt worden. Uiteraard kon dit vaak vervelen. Zo kregen enkele soldaten het lumineuze idee om met hun sabel een wedstrijd te spelen door naar helmen te 'slaegen'. Dit 'slaeg-spel' is de oer-basis van de beugelsport. Indien we de geschiedschrijvers mogen geloven, bestaat deze balsport al meer dan 600 jaar. Talrijke schrijvers en kunstenaars hebben inspiratie gevonden in het beugelspel onder meer Erasmus, Pieter Brueghel de Jonge en Adriaan Brouwer.
Aanvankelijk werd de beugelsport vooral beoefend door de adel, maar al snel werd het spel populair en groeide het beugelen uit tot een echte volkssport die zowel in openlucht als in herbergen beoefend werd, door volwassenen en kinderen. Oorspronkelijk poogde men een bal met een stok door een ijzeren ring te drijven. Later werden er heel wat regels toegevoegd. In de beugelsport gaat het niet alleen om kracht, handigheid en precisie, maar ook strategisch denkwerk is nodig. Ondanks het rijke verleden van het spel komt het vandaag in België enkel nog voor in Limburg. In Nederlands Limburg, Noord-Brabant en in Westelijk Duitsland zijn er ook beugelbanen en -clubs.
Geschiedenis van het beugelen in Limburg
Noord-Limburg kent een rijke beugelhistorie. In verschillende dorpen konden jong en oud zich vermaken op een beugelbaan. Op het einde van de 19e eeuw kreeg deze sport zelfs wekelijks aandacht in kranten. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen echter veel beugelbanen. In de jaren zestig was het beugelen in België zodanig afgenomen dat de liefhebbers naar Nederland trokken om hun sport te beoefenen. Vanaf 1975 kwamen er in België weer nieuwe beugelbanen en de Nederlandse regels werden hier overgenomen. Zo vervingen ze de sleger door een schup waardoor beugelen beter haalbaar werd, ook voor vrouwen (met rokken) en mensen met rugproblemen.
Sleger, schop en beugelbol
In de loop der jaren is er heel wat veranderd. De banen, het spelmateriaal en de telapparaten zijn aangepast aan de tijd. Tot 1970 werd het spel beoefend met een 'beugelsleger'. Sleger komt van het woord 'slaegen' of 'slaan'. Het duurt ongeveer twee jaar om te leren beugelen met een sleger. Verschillende clubs vervingen de 'sleger' door een schop. Dat speelt gemakkelijker, je kan immers de bol richting ring duwen. Op het einde van de 20e eeuw waren er in Belgisch Limburg slechts drie clubs waar alleen met de sleger gebeugeld werd. Dat waren 'Oud Joppen' in Neeroeteren, 'Boneput' in Bree en 'Foshei' in Molenbeersel. Er waren toen 9 clubs die samen met de Nederlandse verenigingen in competitie speelden: 'De Breese Beugelclub' en 'Jennenhof Beek' in Bree, 'De Enk' in Molenbeersel , 'De Gaard' en 'Boterstoks' in Kessenich, 'De Lange' in Geistingen, 'De Nachtegaal' in Bocholt, 'Martinus' in Meeuwen en 'Geisteren' in Neeroeteren. Die clubs waren allemaal gehuisvest bij particulieren, waardoor het op een bepaald moment ophield.
De eind zestiende-eeuwse beugelbollen hadden een diameter van ongeveer 10 cm. Dat evolueerde in de 20e eeuw naar 18 cm en een gewicht van 4 à 4,5 kg. Voor de Tweede Wereldoorlog werden de bollen voornamelijk gedraaid uit uitheemse houtsoorten. Nadien werden ze vervaardigd uit lokale houtsoorten die niet goed bestand waren tegen vormverandering en uiteindelijk koos men om bollen van polyester te fabriceren. Het aanpassen van de beugelbollen leidde natuurlijk ook tot het aanpassen van de grootte van de ring.
Vooraleer een wedstrijd kan gespeeld worden, moeten de afmetingen van de beugelbaan, de ring, de greppel, de beugelbollen, de duimstok, waterpas, krompasser en meetlint gekeurd worden. Tijdens het spel wordt met de krompasser, de waterpas, de duimstok en een meetlint immers de afstand tussen bollen gemeten om punten te bepalen.
Het beugelspel
Het hoofddoel van het spel is om zoveel mogelijk punten te verdienen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door de bal vanaf de greppel door de ring te drijven ofwel door de bal van de tegenstrever te slaan zodat deze in de greppel rolt. Het reglement is erg uitgebreid en regionaal verschillend. Beugelen heeft volgens sommige kenners iets van schaken of van biljarten. Het is een puzzel die je steeds moet oplossen. Je hebt tactisch spelinzicht en spelvaardigheid nodig. Het spel kan gespeeld worden door jong en oud en door mannen en vrouwen.
De tien geboden van een beugelaar
- bovenal bemin fair spel
- schiet naar doel, niet uit je vel
- wil vooral techniek aanleren
- scheidsrechter moet u eren
- anders zult u het spel verleren
- geef nooit ergernis
- mijd discussie en gemis
- speel het spel zoals het is
- wees royaal in uw gemoed
- dan pas wordt de wedstrijd goed
De taak van de baanmeester
Zoals bij elke sport is ook voor beugelen een scheidsrechter of hier genoemd, 'de baanmeester', nodig om de spelregels op te volgen en onpartijdig op te treden bij geschillen. De punten worden geteld door middel van telapparaten. Indien getwijfeld wordt over de objectiviteit en/of deskundigheid van de baanmeester, kan een protestcommissie ingeroepen worden. Het oordeel van de commissie is bindend voor baanmeester en spelers. Spelers en publiek buiten de baan moeten zich van alle kritiek onthouden.
De "biegelbaan van Nerotere"
In de omgeving van Neeroeteren bestonden voor de Tweede Wereldoorlog heel wat beugelbanen: 'De Zwaan' in Wurfeld, 't Jaegers' op de grens van Neeroteren/Maaseik, in Bree aan het kanaal….
Na de Tweede Wereldoorlog werden vele beugelbanen onteigend en/of afgeschaft. Zo kwam het dat Jantje Joppen uit Neeroeteren zijn passie voor de beugelsport ging beoefenen in Nederland. Men zegt dat Jantje Joppen vaak dronken thuis kwam en heel wat ruzie kreeg met zijn echtgenote. Daarom besloot hij in 1975 om zelf een beugelbaan te bouwen op eigen terrein, dichtbij de grens met Opoeteren. In glorietijd telde 'BC Oud Joppen' 150 leden en werden er maandelijks tornooien georganiseerd met meer dan 100 starters per wedstrijd. Na het overlijden van Jantje Joppen werd de beugelbaan eigendom van een brouwer, maar de situatie werd onzeker waardoor de bestuurders op zoek gingen naar een andere plek. Via het stadsbestuur kregen ze een stuk grond in pacht aan de Komweg te Neeroeteren, en daar bouwden ze zelf een baan voor 'Beugelclub De Borg', die nog steeds actief is.
Het driekoppig bestuur van BC de Borg kiest ervoor om het traditionele beugelreglement (bestaande uit 48 regels!) te blijven hanteren wat onder meer betekent dat ze nog steeds met een 'sleger' spelen. Tornooien organiseren is niet meer mogelijk omdat er te weinig beugelclubs zijn die nog met een sleger spelen.
BC De Borg telt nog slechts 15 leden. Toch worden er nog wedstrijden gespeeld, vaak door groepen die de sport inzetten voor teambuilding. Het gebouw wordt intussen ook voor andere doeleinden gebruikt, zoals kaarten en biljarten. Volgens Louis Janssen, één van de bestuurders, is het moeilijk om jongeren aan te spreken voor deze sport. Daarenboven is de administratieve rompslomp niet bevorderlijk om bestuurders te motiveren.
Beugelspel, gedicht van Pater Knevels (Neeroeterse dichter 1908-1977)
Een planken schutting rond de beugelbaan;
Daarbinnen en daarrond
Wat mensen gaan.
De sleger in de hand, de spelers staan
te kijken aan de kant.
Lowie vooraan.
Links voor de ring, hij meet met kennersoog
den afstand, waagt de smeet,
Heft met 'n boog.
De bol, de sleger voor, rolt recht vooruit,
rolt naar de ring, erdoor,
het spel is uit.
De spelers monkeltrantlend gooien rond
hun slegers nonchalant
los op den grond.
*Gebaseerd op een interview met Louis Jansen, voorzitter, en met Martin Op ’t Roodt, oprichter van de Belgische Beugelbond (in 1985) en bestuurder van de Nederlandse Beugelbond door Gil Geron.
*Deze inzending kadert binnen het project Beleving. 100 levende gebruiken en tradities in Limburg. Een initiatief van het Limburgs Volkskundig Genootschap, in samenwerking met ECRU Erfgoed en Erfgoed Haspengouw, Werkplaats immaterieel erfgoed, Openluchtmuseum Bokrijk, Heemkring Vaart, Haspengouw. TV vzw, Academie voor Streekgebonden Gastronomie en AVANSA-Limburg.