De kerkorganist
In veel christelijke vieringen speelt het orgel een grote rol, dat wil zeggen: de organist. Want het orgel speelt niet vanzelf. Naast het verzorgen van de meeste muziek (voorafgaand, tijdens en na de viering), heeft hij - zeker in de protestantse traditie - ook de opdracht om de samenzang te begeleiden. Daarnaast is de organist ook vaak de ‘cantor’, d.w.z. verantwoordelijk voor het aanleren van nieuwe liederen aan de gemeenschap of aan de ‘cantorij’ (een koortje bestaande uit leden van de geloofsgemeenschap). Alleen of met een liturgische commissie staat hij in voor de muzikale opluistering van de eredienst. In de protestantse eredienst is een organist onmisbaar.
In veel kerken staat vaak een ambachtelijk gebouwd pijporgel, als zijnde het muziekinstrument dat bij uitstek geschikt is om de vaak grote ruimtes akoustisch te vullen. Professionele orgelbouwers zorgen voor bouw en onderhoud van dit uniek stuk christelijk erfgoed. Zonder organisten zou dit echter dood erfgoed zijn. Dankzij hun kundigheid brengen zij het erfgoed tot leven: ze laten het horen.
Om een kerkorgel te bespelen is een speciale opleiding nodig, omdat het feitelijk een heel groot blaasinstrument is. De verschillende klankgroepen worden via registerknoppen aan en uit gezet. Vaak zijn er ook meerdere toetsenborden (‘manualen’) aanwezig, en eentje voor de voeten (het ‘pedaal). Zowel op muziekacademies als aan het conservatorium kan men voor dit instrument kiezen.