Doedelzak spelen
Doedelzak. Een instrument uit het verleden, het heden en de toekomst?
Doedelzak is een verzamelnaam voor een zeer gevarieerd instrument. Van de gaida in Bulgarije tot de Uilleann pipes in Ierland, de säckpipa in Zweden tot de gaita in Spanje. Van een zeer eenvoudig instrument tot gecompliceerd en technisch vernuft. Er zijn maar weinig instrumenten die zoveel variaties hebben. Van doedelzakken die doorheen de eeuwen niet veranderden tot doedelzakken met hedendaagse toevoegingen of aanpassingen.
Soms klinken ze ingetogen en zacht, soms uitbundig en luid. Zo heeft de säckpipa uit het noorden een zachte, stille klank. De bock dudelsack, uit Midden-Europa, is ook een van de zachte doedelzakken en wordt bijvoorbeeld gebruikt om bij te zingen. Meer in de middenmoot qua volume vinden we onze eigen Vlaams/Franse doedelzak.
Aan de andere kant van het spectrum vinden we bijvoorbeeld de Schotse Great Higland bagpipes en de gaita uit Galicië en Asturias. Deze behoren tot de luidere types doedelzakken. De ‘overtreffende’ trap in deze grote familie, is de Bretoense biniou kozh. Met zijn luide, hoge en schelle klank is dit een van de luidste doedelzakken.
Het verhaal van dit instrument begint veel verder van huis dan de meeste mensen denken. Niet in Schotland, niet in Ierland, en ook niet in Europa. Het verhaal van dit instrument begint waarschijnlijk in Zuidwest-Azië of het oosten van het Middellandse Zeegebied. Met een kleine schalmei (melodiepijp) waar een blaas aan bevestigd werd. De blaas werd in de loop der jaren vervangen door dierenhuid. Op die manier kon het luchtreservoir vergroot worden. Ook kon men meer pijpen gaan toevoegen.
Een doedelzak bestaat uit minstens een inblaaspijp of een blaasbalg, een schalmei en een zak. Bij de meeste doedelzakken vind je ook één of meerdere bourdons (brompijpen). Deze geven een constante grondtoon of brom aan. De doedelzak die traditioneel in onze streken bespeeld wordt heeft meestal 1 tot 2 bourdons. Andere modellen zoals de Schotse doedelzak en Uilleann pipes hebben er vaak 3.
Er zijn ook doedelzakken met meerdere schalmeien, zoals de barok musette. Uilleann pipes hebben dan weer ’regulators’. Dit zijn pijpen die voorzien zijn van kleppen en dienen om beperkte akkoorden te spelen als begeleiding voor de melodie.
Een doedelzak heeft minstens één enkel riet (vergelijkbaar met het riet van een klarinet) of dubbel riet (vergelijkbaar met dat van een hobo). Die moet tot trillen gebracht worden door er lucht door te laten stromen. Aangezien het riet (of de rieten) in de zak zitten, kunnen we ze niet rechtstreeks met onze adem laten trillen. Daarvoor moet de speler met de arm op de zak duwen.
De melodie speel je met behulp van de schalmei. De vingerzettingen verschillen per type instrument. Door meer vingers neer te zetten, daalt de toon. Door meerdere vingers op te heffen, stijgt de toon. Het is een beetje vergelijkbaar met het spelen van blokfluit.
Bourdons hebben meestal maar één klank en klinken mee in sympathie.
Dankzij enkele pioniers zoals Herman Dewit, Bart De Cock, Jean-Pierre Van Hees en nog zoveel andere voortrekkers is het mogelijk om volksmuziek/folk te leren in het regulier muziekonderwijs. Dat kan in enkele muziekscholen, zoals in Gooik, Sint-Niklaas en Genk, evenals in sommige jeugdmuziekscholen die dit instrument aanbieden om te leren bespelen, zoals bijvoorbeeld in Dworp en Antwerpen.
In het instrumenmuseum (MIM) in Brussel kan je heel wat soorten doedelzakken bewonderen. Deze uitgebreide collectie instrumenten is zonder meer indrukwekkend te noemen en een bezoek is meer dan aan te raden.
Ook het instrumentenmuseum in Gooik heeft een mooie verzameling instrumenten. Hoewel de collectie maar een fractie is van deze in Brussel, zijn de gidsbeurten een aanrader dankzij de enthousiaste gidsen die met plezier uitleg geven en muziek voor je spelen.
Doedelzak. Een instrument uit het verleden, het heden en de toekomst?
Het is alleszins een instrument met een heel rijk verleden, een boeiend heden en een veelbelovende toekomst.
*Meer lezen? Check ook dit interview van CEMPER met Bart Praet.