Getijdengebed in de Abdij van Averbode
Het getijdengebed of goddelijk officie is het gebed van de kerk op de verschillende uren van de dag. Het kent een lange traditie - reeds in de tijd van de joden droegen de priesters ’s ochtends en ’s avonds een offer op en werd er gebeden - en stamt uit de aansporing om ‘zonder ophouden te bidden’ uit het Nieuwe Testament. Het getijdengebed wordt iedereen aanbevolen en is verplicht voor geestelijken en kloosterlingen. Voor hen vormt het de corebusiness. Door middel van het getijdengebed bidt de kloostergemeenschap voor de wereld en is ze op bijzondere wijze met de wereld verbonden. Heel het dagritme is erop afgestemd.
Het getijdengebed wordt gemeenschappelijk of privaat gebeden. Het kan worden gezongen, gereciteerd of gewoon gezegd. Het getijdengebed bestaat uit psalmen*, maar het bevat ook andere gebeden, hymnes, schriftlezingen en antifonen*. In de loop der eeuwen kreeg het een vaste structuur, die regelmatig aangepast werd doorheen de tijden. In psalm 119 wordt er gezegd ‘Ik prijs U zevenmaal per dag’ waaruit de gewoonte ontstond in kloosters om zeven keer per dag het officie te bidden. Aanvankelijk werden de 150 psalmen gespreid werd over één week. De laatste grote aanpassing gebeurde na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Zo werden onder andere de psalmen over vier weken verdeeld en kreeg de volkstaal een grotere plaats in de liturgie. Het getijdengebed werd niet meer standaard in het Latijn, maar eveneens in de volkstaal gebeden.
Ook de premonstratenzer of norbertijnenorde (°1121), een orde van reguliere kanunniken en kanunnikessen volgens de regel van Sint-Augustinus (354-430), kende vanaf het begin het getijdengebed. De orde is een federatie van zelfstandige gemeenschappen van mannen en van vrouwen. Het gemeenschappelijk bidden van het getijdengebed behoort tot de kerntaken van elke gemeenschap. Doorheen de geschiedenis groeide binnen de orde een eigen variant, met het zogenoemde premonstratenzer gregoriaans. In het begin van de 20ste eeuw heeft een commissie van specialisten vanuit de oudst gekende handschriften de middeleeuwse melodieën opgespoord en uitgegeven. De orde heeft daarnaast ook een eigen liturgische kalender.
In de norbertijnenabdij van Averbode (°1134) wordt het getijdengebed sedert het begin gebeden. Er waren slechts onderbrekingen van 1578 tot 1604 (de gemeenschap moest de abdij verlaten), van 1797 tot 1834 en aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. In 1673 werd in de toen splinternieuwe kerk een groot eikenhouten koorgestoelte geplaatst dat nog elke dag wordt gebruikt.
Vandaag komt de abdijgemeenschap drie keer per dag samen om te bidden. ’s Morgens om 7u (in het weekend en op feestdagen om 7.30u) wordt de lezingendienst gereciteerd, gevolgd door het gezongen morgengebed (lauden). De lezingendienst bestaat uit drie psalmen met antifonen en één lezing uit de Bijbel en een niet-Bijbelse lezing. De lauden bestaan uit een hymne, drie psalmen met antifonen, een korte lezing uit de Bijbel, een beurtzang, de lofzang van Zacharias met antifoon en slotgebeden met het Onzevader. Goed voor ruim een half uur zang/gebed.
De psalmen van het middaggebed worden gezongen op het einde van de dagelijkse eucharistieviering op het middaguur.
’s Avonds om 18u is er het gezongen avondgebed (vespers). Dit bestaat uit een hymne, drie psalmen met antifonen, een korte Bijbellezing, een beurtzang, de lofzang van Maria (Magnificat) met antifoon, slotgebeden met het Onzevader, gevolgd door een Maria-antifoon en een gebed tot Onze-Lieve-Vrouw van het H. Hart die in de abdijkerk wordt vereerd. Tijdens de slotgebeden worden de namen van de overledenen voorgelezen uit het necrologium van de abdij, het boek met de namen van alle overleden leden en weldoeners genoteerd volgens de dag van overlijden. Op zon- en feestdagen is er in de vespers een aparte voorganger met assistent en wordt het hoofdaltaar bewierookt tijdens het zingen van het Magnificat. Bij de belangrijkste feesten gaat de abt de dienst voor met staf en mijter.
Alle getijden worden begeleid met orgelspel. De taal is het Nederlands, behalve de vespers die, met uitzondering van de korte lezing en de slotgebeden, afwisselend om de andere dag in het Nederlands en het Latijn worden gezongen. In de Latijnse vespers wordt voor de psalmen de Neo-Vulgaatvertaling (nieuwe Bijbelvertaling) gebruikt. Alle Latijnse gezangen zijn ontleend uit de oude traditie van de orde, voor zover deze er in voorkomen. De lacunes werden opgevuld vanuit het Antiphonale Romanum, het officiële zangboek van de kerk voor het gregoriaans getijdengebed. De abdij van Averbode heeft voor de verschillende gebedstijden, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds, boeken uitgegeven voor eigen gebruik, waarin de psalmen en alle gemeenschappelijke gezangen werden opgenomen. Voor de vespers zijn er twee boeken: een boek met de Nederlandse gezangen en een ander met de Latijnse. Alle Latijnse teksten zijn vergezeld van een Nederlandse vertaling.
De abdijkerk is tijdens gebedsdiensten altijd open. Bezoekers die vertrouwd zijn met het getijdengebed mogen plaatsnemen in het oude koorgestoelte. Voor de anderen zijn in de nabijheid zitplaatsen voorzien.
Ook in andere gemeenschappen in Vlaanderen en Brussel wordt het getijdengebed gebeden. Al is dit steeds volgens de algemeen voorgeschreven richtlijnen van de kerk, toch vult elke gemeenschap dit concreet op een eigen wijze in.
* Een psalm is een beurtzang afkomstig uit het Bijbelboek Psalmen
*een antifoon is het keervers dat voor en na een psalm gezongen wordt.
Zie ook: HERMANS, J. Het getijdengebed: liturgie en spiritualiteit van het getijdenboek. Brugge, 1995