Diamantbewerking in de Kempen
In 1885 opende Jan Eduard Claes de eerste diamantslijperij in Nijlen. Het was het begin van een ingrijpende ontwikkeling van dit deel van de Kempen. Onder impuls van het nabije Antwerpse diamantcentrum zagen honderden werkplaatsen het levenslicht en een groot deel van de actieve bevolking ging aan de slag in de diamantnijverheid. Het ‘steentje’ zorgde voor welvaart, maar het succes bleef niet duren. Evoluties in de sector en vooral de buitenlandse concurrentie deden de Kempense diamantbewerker uiteindelijk de das om.
Etymologisch stamt het woord ‘diamant’ af van het Griekse ‘adamas’, wat zoveel betekent als ‘onbedwingbaar’. Hierbij dichtten de Grieken diamant meteen een van zijn karakteristieke eigenschappen toe: de hardheid. Dit betekent niet dat diamant onverwoestbaar is. Met een hamer kan een steentje gemakkelijk verbrijzeld worden. Diamant kan wel enkel met diamant bewerkt worden. Dit proces verloopt via een aantal stadia die de ruwe grondstof transformeren in elegante edelstenen die wereldwijd juwelen sieren. Tot de introductie van computers en lasers vanaf de jaren 1970 en 1980 onderging dit bewerkingsproces weinig fundamentele veranderingen.
Het kloven is de eerste en een van de moeilijkste bewerkingen. De klover komt enkel tussenbeide als de steen een zeer moeilijke, onregelmatige vorm heeft. Hij probeert die dan op een welbepaalde plaats in de juiste richting te splijten. Dit is echt vakwerk. Enkel een geoefend oog kan de groeirichting van een diamant bepalen. De klover duidt met Oost-Indische inkt de plek aan waar de steen gespleten moet worden. Daarna plaatst hij hem op een houten stok in cement, de kloverstok. Een andere, scherpe diamant wordt op dezelfde manier in ‘de stok met scherp’ geplaatst. Hiermee wrijft de klover een kerf op de splijtplek. In deze groef plaatst hij het kloversmes. Met een slag op dit botte, stalen mes splijt de diamant vervolgens in de gewenste stukken. Klovers zijn de best betaalde diamantbewerkers. Het vergt enorm veel kennis om dit proces correct uit te voeren. Daarnaast is de risicofactor erg groot, de steen kan immers verkeerd splijten waardoor hij niet meer bewerkbaar is.
Ruwe stenen met een goede kristalvorm gaan niet naar de klover maar naar de zager. Die duidt met Oost-Indische inkt het zaagvlak aan en zaagt de steen vervolgens in twee. Dit doet hij met een zaagmachine waarvan het fosforbronzen zaagblad met diamantpoeder ingesmeerd is. Terwijl het kloven handmatig en individueel gebeurt, is het zagen een collectieve, industriële activiteit. Het kan uren of zelfs dagen duren voor een diamant in twee gezaagd is. In diamantzagerijen zijn vaak tientallen zaagmachines actief om de rendabiliteit en productiviteit te verhogen. Tegenwoordig gebeurt zagen meestal met lasers. De steen wordt na een computeranalyse in koperen doppen geplaatst en op de optimale manier gezaagd. Op het plaatsen van de steen in de doppen na is dit proces volledig geautomatiseerd.
De snijder geeft de diamant vorm. Die dient later als basis voor de geslepen steen. Hij brengt de rondist aan, de cirkelvormige scheidingslijn tussen de boven- en onderkant van de steen. Diamant snijden is aanzienlijk geëvolueerd in de voorbije eeuw. Rond 1900 gebeurde dit vaak handmatig door twee stokken waarop met cement een diamant vastgezet is tegen elkaar te wrijven. Deze wrijving creëerde zoveel hitte dat de snijder leren handschoenen droeg om zijn handen niet te verbranden. De snijmachine verving deze primitieve techniek. De machine drijft een kop aan waarop een diamant wordt vastgezet. De snijder schuurt met de snijstok tegen de steen. Door het links en rechts bewegen van deze stok krijgt de diamant zijn ronde vorm. De verbeterde snijmachine met dubbele kop zorgt ervoor dat de opgezette steen langs twee kanten steviger vastzit. Bij het snijden komt diamantpoeder vrij. Dit poeder of ‘boort’ wordt opgevangen in de snijbak en vervolgens door de slijper gebruikt om zijn gietijzeren slijpschijf in te smeren. Tegenwoordig gebeurt ook het snijden meestal automatisch met de hulp van computers en lasers.
Verstellen is een verdwenen beroep. Voor de Eerste Wereldoorlog werden stenen vóór het slijpen opgezet of ‘versteld’ in een koperen dop. Die was gevuld met ‘solduursel’, een legering van lood en tin. Voor elk vlakje of ‘facet’ dat aan een diamant geslepen moest worden, werd het mengsel gesmolten en de steen opnieuw versteld. Verstellers waren vaak leerjongens of vrouwen. Ze werden relatief slecht betaald, aangezien het beroep niet zo veel vakmanschap vergde. Dankzij de introductie van de mechanische dop in de jaren 1930 konden de slijpers hun stenen met een eenvoudig kliksysteem zelf verstellen. Samen met de ‘solduurdop’ verdwenen langzaamaan ook de verstellers.
Na het snijden en verstellen, belandt de steen bij de slijper. Die geeft de steen zijn definitieve vorm door het slijpen van facetten. Het aantal, de ligging en de onderlinge verhouding van deze facetten zijn bepalend voor het eindresultaat. De slijper gebruikt hiervoor de slijpmolen. Hierin is een met diamantpoeder ingesmeerde gietijzeren slijpschijf bevestigd. Met behulp van een slijptang en slijpdop zet de slijper de steen steeds in een andere hoek op de schijf. Telkens een facet klaar is, herhaalt dit zich. De facetten optimaliseren de lichtinval waardoor een diamant zijn typische schittering krijgt. De hoeveelheid slijpvormen is ondertussen niet meer te tellen. De meest gekende is de briljant met 57 facetten. Deze slijpvorm garandeert een maximale lichtweerkaatsing en schittering. Met het oog op een optimaal resultaat splitste men het werk vroeger op. De ‘kruiswerker’, de ‘pinkelaar’ en de ‘briljandeur’ slepen zo elk een bepaald deel van de steen. In de Kempen maakten de slijpers aanvankelijk vooral eenvoudigere slijpvormen, zoals de roos, de achtkant en de zogenaamde ‘Engelse kap’ of ‘swiss-cut’. Andere populaire slijpvormen zijn onder meer de emerald, de markies en de hartvormig geslepen diamant. De slijpvormen werden gevarieerder naarmate de kunde en technieken van de slijpers toenamen. Dit leidde tot zogenaamde fantasieslijpsels.
Momenteel is de diamantnijverheid zo goed als volledig verdwenen in de regio, al zijn er nog een aantal werkplaatsen actief. En ook in het Antwerpse diamantcentrum zijn nog verschillende Kempense diamantbewerkers tewerkgesteld. Daar bestaat er trouwens ook opnieuw een opleiding diamantbewerking in het secundair onderwijs.
Het Kempens Diamantcentrum is een belevingscentrum over de geschiedenis van het steentje in de Kempen. Het opende in 2014 op de site van slijperij Lieckens in Nijlen. Deze slijperij uit 1907 werd in originele staat gerestaureerd en is een uniek stuk industrieel erfgoed. Kempense diamantbewerkers demonstreren hier nog steeds hun ambacht. Ook in het Diamantmuseum van Brugge, DIVA in Antwerpen en bij tal van kleinere erfgoedorganisaties kan je nog kennismaken met het vakmanschap van de diamantbewerker.
*In 2021 werd het boek ‘Schitterend Geslepen. Het Kempense diamantverleden onder de loep’ van Jeroen Janssens en Ziggy Adriaensens gepubliceerd. In dit boek leer je hoe diamant ontgonnen wordt en maak je kennis met de verschillende soorten bewerkingen en de geschiedenis van 't steentje. Dankzij de vele verhalen van diamantbewerkers krijg je een unieke inkijk in het leven zoals het was. Je leest een verhaal van vakmanschap, welvaart en plezier, maar het boek schuwt ook de miserie en zwarte kantjes niet.