Teen- en rietvlechten in Dilsen-Stokkem

Teen- en rietvlechten
Het maken van gebruiksvoorwerpen of siervoorwerpen wordt nog slechts op twee of drie plaatsen uitgevoerd, van Boorsem tot Stokkem en in Temse; dat zijn nu trekpleisters geworden. Mand, stoel, bed, kast, een vakman moet dat allemaal kunnen maken. Sommige vlechters kennen nog specifieke technieken, maar weinigen kunnen al de verschillende technieken uitvoeren.

Het begin van elk vlechtwerk is de bodem. In de bodem worden de lange wissen -eenjarige scheuten van de wilg- gestoken en omgebogen. Zo wordt de omtrek gevormd. De zijkant wordt gevormd door de verschillende lengten in de bodem te steken en -na insnijden- om te plooien om de omtrek te vormen. Een gewicht houdt de bodem op de korfplank, om zo laag per laag de mantel vol te vlechten.

Materiaal
Vlechten gebeurt vaak met wissen, dat zijn eenjarige scheuten van de wilg, ook wel wilgentenen genoemd. Deze zijn nog niet verhout en dus nog soepel. Een wisplant brengt een tiental wissen voort. Ze worden tien cm uit elkaar geplant. Wissen worden slechts eenmaal per jaar gekapt, in januari en februari, nadat het gevroren heeft. Dat gebeurt met een snoeischaar of machinaal. Waar vroeger de wissen gekweekt werden in eigen beheer op plantages in Stokkem en omstreken, worden deze nu aangekocht en zijn daardoor een gans jaar beschikbaar.

Verschillende soorten wissen zijn: 

  • Ongeschilde wissen met zijtakjes (familie van de knot -of treurwilg) dienen voor grof werk, zoals voor decoratie en/of verpakkingsdoeleinden. Zij worden gewoon gedroogd en worden dan grauw (ongeschild) gebruikt om bijvoorbeeld manden of beschutting te vlechten. 
  • Witte wissen worden na het kappen in een rootplaats (stilstaand water) gezet en lopen daardoor opnieuw uit, waarna de schil loskomt, zodat ze gestroopt kunnen worden. Zij worden vooral gebruikt voor huishoudelijke toepassingen, bijvoorbeeld voor het maken van wasmanden, broodmandjes en dergelijke.
  • Tenslotte zijn er nog de buffwissen die met de schil gekookt en dan gestroopt worden:  voor winkel- of hondenmanden, fietskorven, fantasieartikelen...

De voorbereiding van het vlechten is intensief: wissen stropen, uitsorteren op lengte en dikte en weken (in water zetten). Grauwe wissen liggen drie tot vier weken in het water en worden getest op 'soepelheid': indien ze breken zijn ze niet soepel genoeg en dus nog niet bruikbaar!

Leren vlechten
Een moeilijkheid bij het aanleren van het vlechten is dat de wissen, eenmaal gevlochten, vervormd zijn en niet meer hergebruikt kunnen worden. Dit in tegenstelling tot pitriet of rotan, een licht en buigzaam vlechtriet afkomstig van een rotanpalm. Dit zorgt voor relatief veel verspilling van materialen. Daarom begint het leren teen- en rietvlechten met enkele werkjes in pitriet. Dat is riet afkomstig van het binnenste deel van de stengel van een rotanpalm. Diverse technieken worden aangeleerd. De eerste stukjes worden uit elkaar gehaald, want pitriet is herbruikbaar. De routine die men verkrijgt vanuit het pitrietvlechten is de basis om vervolgens te kunnen vlechten met andere materialen. Vlechten met pitriet is dus niet voor de ‘derde leeftijd’, zoals wel eens wat meewarig gezegd wordt, maar creëert de basis voor het latere werk. En dat is voor alle leeftijden!

Het leren vlechten begint met eenslag werkjes (met één draad) en gaat over in tweeslag (met twee draden vlechten) tot drieslagwerkjes (met drie draden vlechten). Drieslagkennis is heel belangrijk in afgewerkte producten, omdat een mand steeds begint met een drieslag: dit noemt men het opzetten van de mand. Er is weinig veranderd in de technologie van het vlechten. Het verschil zit vooral in de creativiteit die getoond wordt.

Korvers en vlechters
De vroegere korvers hadden ieder hun eigen specialiteit.
Het legertje korvers in Stokkem bestond uit 50 tot 60 korvers, nu zijn er slechts enkelen die nog actief vlechten. De mannen deden het vlechtwerk, het wissenstropen (het schillen) werd door de vrouwen uitgevoerd. De vrouwen bleven daarvoor thuis en waren zodoende vrijgesteld van onderwijs. Er bestaat in Vlaanderen niet echt een gemeenschap van vlechters. Nederland daarentegen heeft wel een hechtere groep van vlechters. 

Producten
Vroeger waren de eindproducten vooral echte gebruiksvoorwerpen zoals stoelen, bestaande uit wissen met latten -dat zijn driejarige dikke wissen of stokken aan de onderkant-, duivenmanden, aardappelmanden, voetbalkoffers. Het voordeel van zo’n gevlochten mand of koffer is dat de inhoud hiervan reeds gedeeltelijk droogt door het open karakter van de koffer. 

Tegenwoordig zijn de eindproducten vaker siervoorwerpen, soms unieke stukken, designvoorwerpen als het ware, waarbij de maker inspeelt op wat de mensen vragen. Dat leidt vaak tot speciale projecten. Een klant vroeg bijvoorbeeld eens om een doodskist te maken voor een studieproject. Een Duitse industrieel bestelde een zetel waarin diverse diktes van rotan verwerkt werden, met dimlichtjes erin. Op een tentoonstelling van BuSo De Garve toonde ik een speciale wieg. De burgemeester en de pastoor waren ook aanwezig. Hun uitspraak luidde: “Dat is een wieg voor een koningskind”. Maar ik had die wieg gemaakt voor mijn eigen kinderen en later de kleinkinderen. “Mijn kinderen zijn dan ook koningskinderen.” Bij een dergelijke tentoonstelling zijn er diverse soorten bezoekers, veel meer dan de cursisten die bij hem op regelmatige basis komen leren vlechten. 

Doorgeven van het ambacht
Sinds 60 jaar ben ik, Frans Davids, teen-en rietvlechter in Huize Davids in Dilsen-Stokkem. Het vlechten vindt bij mij thuis plaats: reeds drie generaties gaven we het ambacht door van vader op zoon en bij de vierde generatie gebeurt de overdracht naar de dochters. Ik ben gespecialiseerd in maatwerk en kunstige verscheidenheid, geen massaproductie.

Ik geef ook les bij mij thuis. Bij Huize Davids kunnen geïnteresseerden terecht voor cursussen en demonstraties. Via hen wordt de kunst van het teen- en rietvlechten toch nog een beetje doorgegeven aan de volgende generaties. Ze willen nog steeds de techniek van het vlechten leren en de werkstukken maken voor eigen gebruik. Ook in Bokrijk leerde ik dit oude beroep aan wie belangstelling heeft voor oude ambachten.

Vlechten blijft een hobby voor mij. Het maakt me gelukkig en fier om iets unieks te creëren. De drive om toch telkens iets nieuws te brengen stimuleert mij enorm. Ik gaat ermee slapen en ik staat er mee op!

*Gebaseerd op een interview door Willy Opdekamp met Frans.
*Deze inzending kadert binnen het project Beleving 100. levende gebruiken en tradities in Limburg. Een initiatief van het Limburgs Volkskundig Genootschap, in samenwerking met ECRU Erfgoed en Erfgoed Haspengouw, Werkplaats immaterieel erfgoed, Openluchtmuseum Bokrijk, Heemkring Vaart, Haspengouw. TV vzw, Academie voor streekgebonden Gastronomie en AVANSA-Limburg.

Het gewicht houdt de bodem op de korfplank om zo laag per laag vol te vlechten | © Willy Opdekamp