Draailier spelen

Een draailier is een snaarinstrument waarbij de snaren aangestreken worden door middel van een wiel in plaats van een strijkstok. Het instrument behoort tot de familie van de chordofonen - instrumenten met trillende snaren - en de bourdoninstrumenten - instrumenten waarop een constante bromtoon (=bourdon) kan klinken. Je hebt meestal vier verschillende snarenbundels: bourdonsnaren als begeleidende ondertoon, melodiesnaren, ritmesnaren (ook wel trompetsnaren genoemd) en resonantiesnaren (meetrillende of sympathische snaren). De klank van een draailier zit ergens tussen een doedelzak en een viool.

Je bespeelt het instrument door te draaien aan een zwengel waardoor de snaren, die op het wiel liggen, aangestreken worden. Door met de hand ‘slagen’ te maken in de draaibeweging, wijkt de ritmesnaar verder uit waardoor een losstaand houten kammetje (de ‘chien’ genoemd) op het bovenblad trilt. Dit produceert een trompetachtig en percussief geluid. Melodie speel je door toetsen in te drukken waarop (houten of metalen) tangenten zitten. De tangenten verkorten de melodiesnaren waardoor je verschillende noten kan spelen. Elke snaar kan je op of van het wiel leggen naargelang de gewenste klank. Zo kan je er bijvoorbeeld voor kiezen om zonder bourdonklank te spelen.

Het instrument wordt altijd met de hand gebouwd door een instrumentenbouwer. In Vlaanderen kennen we onder andere Peter Van Wonterghem, Jaak De Vuyst, Danny Vanden Herreweghen en Mark Reymen. Heel recent is men begonnen aan een eerder machinale productie van basisinstrumenten: de “Nerdy Gurdy” van de Nederlandse ontwikkelaar Jaap Brand.

Het is een heel rijk, onbekend, naturel, sterk geworteld gevoelsinstrument met een geschiedenis van ongeveer duizend jaar! Ze wordt ook wel de ‘synthesizer van de Middeleeuwen’ genoemd.

Het is onduidelijk waar het instrument vandaan komt aangezien er weinig historische documentatie beschikbaar is. Een verwant instrument is het organistrum, een groot instrument waarbij één speler moest draaien en een andere toetsen moest bedienen. Op de kathedraal van Santiago de Compostella, en andere Noord-Spaanse en Franse kerken uit het midden van de 12de eeuw, kan je afbeeldingen terugvinden. Een andere theorie is dat het instrument hier geïntroduceerd werd door de Moren (dit is echter niet wetenschappelijk bevestigd). Er wordt ook gezegd dat de bourdon gebruikt werd bij monnikengezang en zelfs dat de monniken er muziekles op gaven.

Tijdens de middeleeuwen werd de draailier waarschijnlijk bespeeld door alle lagen van de bevolking, waarbij de blinde bedelaars vaak tot de verbeelding spreken. Tijdens deze periode ontstond ook de chifonie of sinfonie, een kleinere kistdraailier voor één speler. Op renaissanceschilderijen van Pieter Breughel en Jeroen Bosch worden draailieren en doedelzakken bespeeld tussen helse creaturen. Deze instrumenten worden (al dan niet ten onrechte) Vlaamse draailieren genoemd, het konden immers evengoed spelemannen op tournée zijn. Het is in elk geval een ideaal instrument voor dansbegeleiding met Renaissance hits van Tielman Susato (zoals de Mohrentanz) en Claude Gervaise (bijvoorbeeld Branle de Bourgogne).

De barokperiode was een hoogtijd voor de draailier aan het hof van Lodewijk XV in Versailles. Tijdens les fêtes champêtres klonk er zowaar kunstmuziek in een pastorale sfeer op draailier en musette de cour met componisten als Chédeville, Bâton, Lully, Charpentier en Boismortier. Bouïn en Corette schreven zelfs methodeboeken. Ook Vivaldi schreef enkele stukken, onder andere voor een opera. Chédeville herschreef trouwens stukken van Vivaldi om op draailier te kunnen spelen. Echt ‘klassieke’ componisten meden het instrument, al heeft Mozart wel een stuk Die Leyerer en Schubert een prachtig lied als slot van Winterreise met Der Leiermann. Leopold Mozart, de vader van Wolfgang, schreef ook muziek voor de draailier in bv. Die Bauernhochzeit.

Nadien overwinterde de draailier in Frankrijk, vooral in de Berry en de Auvergne, waar de typische traditionele Franse draailierklank ontstond.

Sinds de folkrevival in de jaren ‘70 kent het instrument opnieuw een stijgende populariteit, zijn er elektroakoestische instrumenten ontwikkeld en gebruikt men de draailier in allerlei muziekgenres.

De beperking van toonaarden werd opgelost door capodasters (een klem om de snaren in te korten) en door de toevoeging van snaren. Bouwtechnische hoogstandjes door intelligente luthiers zorgen voor een veel groter dynamisch bereik en expressie.

Je kan allerlei muziekstijlen spelen op de draailier: uiteraard ‘oude’ muziek, maar ook experimentele muziek, soundscapes, jazz (vanwege het chromatische klavier) tot zelfs Bach en Schubert. Elke stijl heeft zijn eigen ‘draailier’ uit de familie: we hebben sopraan-, alt-, tenor- en basdraailieren, barokdraailieren, ‘Bourbonnaisinstrumenten’ en elektronische instrumenten. Er bestaat zelfs een MIDI-draailier (Musical Instrument Digital Interface).

De muzikale plek van de draailier in een ensemble is best bijzonder: het is geen leidend melodisch, zeker geen harmonisch, maar ook geen uitsluitend begeleidend of ritmisch instrument. Men zou het kunnen omschrijven als ‘de groove in de band’: de drijvende, stuwende kracht. Het instrument vraagt best wel veel aandacht van de speler: je mag niet bang zijn om zelf te knutselen en te experimenteren. Gilles Chabenat, een bekende Franse draailierspeler, vat het samen als: “C’est un ordinateur médiéval, plutôt médiéval qu’ordinateur” (Het is een middeleeuwse computer, eerder middeleeuws dan een computer).

In België en Nederland kan je dit instrument onder andere leren spelen aan de academies van Ieper, Genk, Gooik, Blankenberge en Ward de Beer in Antwerpen; op de Stage voor Traditionele Volksmuziek in Gooik (georganiseerd door MuziekMozaïek); bij vzw Westelfolk, Stichting Draailier en Doedelzak (NL) en op de muziekstages in Kalmthout en Heuvelsven.

Beeld: Thomas en zijn draailier | © Priya Desrumaux