HET DRAGEN VAN STREEKDRACHTEN IN VLAANDEREN

Streekdrachten houden in onze huidige maatschappij verband met volksdansen. Wanneer meisjes de dans ‘Draaiende winden’ uitvoeren, dragen ze een brede cirkelrok waarmee ze sierlijke bewegingen maken tussen graanschoven. Op die manier helpen ze bij het drogen van het graan. De blauwe kiel en de ‘faas’ (een traditioneel hoofddeksel bij de schuttersgilden in de Kempen) bij mannen worden geassocieerd met het uitvoeren van de ‘Trawantel’, een stokkendans die tot de oudste Vlaamse dansen behoort. Voor de ‘Klompenmazurka’ en de ‘Holleblokkendans’ trekken de dansers uiteraard houten klompen aan. Men danst in een meer luxueuze streekdracht bij de baldansen, in werkkledij of functionele kledij bij dansen op het veld of bij ambachtsdansen. Traditionele klederdrachten maken in Vlaanderen onlosmakelijk deel uit van een dansoptreden door een volkskunstgroep of schuttersgilde. Tijdens volksdansbals of op meer informele momenten wordt dan weer in sportieve kledij gedanst en dragen groepsleden vaak een t-shirt met het embleem van de groep.

Waarom spreken over streekdracht en niet gewoon over kledij?  Kledij verwijst naar een collectieve en een individuele identiteit en heeft een signaalfunctie (klasse, gender, religie). Mode was voor de rijken. Mode was elitecultuur. Men kon er geen lichamelijke arbeid mee doen. De huidige kledij van volksdansers wortelt in de streekdracht en in de werkkledij van het platteland van weleer. S.J. Van der Molen  sprak in Nederland van ‘verzonken cultuurgoed’, A. Dauzat in Frankrijk sprak van ‘un art à retardement’. Streekdracht is eenvoudigweg een mode, die 50 jaar te laat komt en die bepaald wordt door de mode in de stad. De stadse mode bepaalt de kledij op het platteland. De rijken bepalen de mode, de minder gegoeden imiteren ze. Niet alle kledij op het platteland was echter streekdracht. Functionele werkkledij was immers plattelandskledij, die men in geheel Europa terugvond. In heel Europa maakte men een onderscheid tussen drie soorten kledij op het platteland: de functionele werkkledij, waarover we het reeds hadden, de decoratieve zondagse kledij, en de feestkledij bij speciale gelegenheden zoals eerste communie, huwelijk en begrafenis. Het klimaat speelde ook een rol. Men had zomer-en winterkledij. Pasen en Allerheiligen waren hierbij tijdslimieten. De streekdrachten waren tot 1860-70 kleurrijk en daarna eerder Victoriaans zwart. Ook de leeftijdsverschillen speelden mee. Het onderscheid tussen kinderen en volwassenen kwam tot uiting in de kleding. In de Noorderkempen kreeg het meisje haar eerste cornetmuts bij haar plechtige communie.

Kleding was altijd een statussymbool. Schilderijen en foto’s bewijzen dit. Schilderijen zoals deze van Jan-Baptist Madou, Charles De Groux, Basile De Loose en Frans Van Leemputten geven een kleurrijk beeld van de streekdrachten in de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Kunsthistorici betwistten het werkelijkheidsgehalte van de kleuren, maar de signalementen van verloren gelopen personen uit de periode 1820-1880 bewijzen het tegenovergestelde. Ze werden verzameld voor het gehele land en bewaard in de afdeling Kledij van het Erfgoedhuis Kortenberg. Foto’s werden in de zomer gemaakt. Fotograaf was een zomerberoep omwille van het zonlicht. De foto gaf de status en de welvaart van de familie weer. De foto met formaat ‘visitekaart’ werd na 1918 vervangen door foto’s met postkaartformaat: de ‘carte postale’. De belichtingstijd evolueerde snel. Bij 19de eeuwse foto’s was dit enkele minuten, in de 20de eeuw werd dit minder dan 1 seconde. Een goede sociaal en familiaal te identificeren foto uit de 19de eeuw is belangrijk voor het onderzoek van streekdrachten. 

Streekdrachten waren relatief duur en moesten ook duurzaam zijn. Dat geldt nog steeds voor de originele kledij van volkskunstgroepen. Een kledingstuk ging in de 19de eeuw een heel leven mee en werd zelfs overgeërfd. Maar kledij evolueerde ook. Enkele voorbeelden. Het hoofddeksel van de mannen evolueerde van een driesteek over een slaapmuts naar een faas of ‘zaa muts’ (zijden muts). De landbouwers droegen over hun kamezool (een vest) een ‘fuik’ of blauwe kiel, die populair werd met de Revolutie van 1830. Deze werden op het einde van de 19de eeuw door ‘kazakken’ (moderne lange jassen) vervangen . De kniebroek werd snel vervangen door de pantalon Bij de vrouwen werd de vleugelmuts of de trekmuts opgevolgd door de pijpjesmuts, door het ‘kappetje’ en tenslotte door ‘kap en neusdoek’.  Naast de Kasjmierneusdoek werd de kapmantel of de ‘cloche’ gedragen. Later kwam de mode van de pelerine.

Volkskunstgroep Reintje Vos uit Stekene-Kemzeke in actie (2017) door Gert Laekeman

We hebben niet de gewoonte om traditioneel gedragen kledingstukken te bewaren in familiecollecties, zoals in Scandinavische landen. Onze gebieden waren daarvoor te weinig geïsoleerd en teveel verstedelijkt. Streekdracht betekent bij ons dan ook een representatiekostuum, dat de eigen streek, het eigen dorp vertegenwoordigt. Bij een volksdansfestival, in stoeten en bij schuttersfeesten is dit representatiekostuum noodzakelijk. Men steunt bij de reproductie van het representatiekostuum op historische bronnen uit de streek. Voorbeelden hiervan zijn de volkskunstgroepen Gelmel in Schoten, Reintje Vos in Kemzeke (zie foto © Gert Laekeman) en Reuzegom in Leuven (zie headerfoto © Geert Pauwels). De streekdracht is het visitekaartje waarmee men juist het streekeigene, het gemeenschapsgebondene aanduidt wat de Fransen ‘le terroir’ noemen en de Vlamingen ‘het eigen heem’.

In bepaalde Europese landen is streekdracht nog de nationale dracht bij speciale gelegenheden. Het ‘Steirergewand voor de mannen en de Dirndl voor de vrouwen zijn daar voorbeelden van in Oostenrijk. In Noorwegen en Zweden draagt de koninklijke familie ‘bunad’ of folketrakt’ bij grote feesten zoals de nationale feestdag. Noren worden bij hun 16de verjaardag in de Lutheraanse staatskerk opgenomen en krijgen dan hun streekdracht. De mannelijke leden van de Britse koninklijke familie dragen bij officiële gelegenheden Schotse kilts of tartans. In Vlaanderen is dat anders. Het gebruik van streekdracht is vooral gebonden aan de volksdansscène en reconstrueert men op basis van historische bronnen, die door onderzoek sterk geëvolueerd zijn. Zo werd bijvoorbeeld vertrokken van bestaande kledingstukken, die door de ouderen soms nog gedragen werden of die in bejaardentehuizen nog bewaard gebleven waren. Sommige volksdansgroepen hebben een werkgroep, die hun eigen streekdracht maakt. Het ideaal is natuurlijk om door een ervaren costumière van een theaterhuis de streekdracht te laten uittekenen, de patronen te laten maken en deze door beroepsnaaisters te  laten vervaardigen. Maar dit kost geld. Sommige musea zoals deze van Lyon en van Mulhouse verkopen sjaals volgens 18de en 19de eeuwse  voorbeelden  uit toenmalige manufactures. Bij hen kunnen volkskunstgroepen terecht  om sjaals voor hun optreden te kopen

De verschillende kledingstukken uit de streekdracht vinden we terug in de diverse regio’s van Vlaanderen met kleine verschillen. Grenzen zijn moeilijk te trekken. Voor de optredens van een volksdansgroep kiest men bij voorkeur voor een streekdracht op basis van lokale historische bronnen, want men wil een representatie geven van het eigen heem. Wat de timing betreft, de volksdansen zijn meestal 19de eeuws. Men gaat dus veelal terug tot deze periode, liefst voor 1880, voor het kiezen van de streekdracht omwille van de kleurenrijkdom.  

*Tekst met dank aan Dr. Hist. Henri Vanoppen

*Meer literatuur over streekdrachten:
-H.VANNOPPEN. De streekdrachten in het aloude hertogdom Brabant in De Brabantse Folklore ,1978, p. 31-108, p. 113-175
-H.VANNOPPEN. Streekdrachten, spiegel van onze volkscultuur in  Ons Heem van 1983 ,p. 38-70.
-H.VANNOPPEN.  Streekdrachten in onze gewesten. Gent, 1994.
-H.VANNOPPEN. Van hoed tot ondergoed. Streekdrachten in Vlaanderen. Leuven, 2010.
-H.VANNOPPEN en M. RÜTTEN. W.O.I, een kruispunt in het alledaagse leven of een veranderende Vlaamse samenleving. Stekene, 2018.
De drie laatste werken kunnen nog aangekocht worden bij I.V.V.

Volkskunstgroep Reuzegom uit Leuven | © Geert Pauwels